Werelderfgoed Droogmakerij de Beemster
In het begin van de 17e eeuw zorgden hoge zeewaterstanden en wind in de gebieden ten noorden van Amsterdam voor afkalving van het veen. Tegelijkertijd was er behoefte aan goede landbouwgrond. In 1607 hakten de Staten van Holland de knoop door: Het Bamestrameer zou worden drooggelegd. Amsterdamse kooplieden zorgden voor de financiering en Jan Adriaansz. Leeghwater werd door de bedijkers aangetrokken om toezicht te houden zoals op de bouw van 43 molens. Het werd een spannend project, immers veel ervaring met grote droogmakerijen had men niet.
De drooglegging werd in 1612 afgerond. Het gewonnen land lag 3,5 meter onder zeeniveau en bleek te bestaan uit vruchtbare klei. Dat werd verkaveld in een raster van vierkanten en weerspiegelde zo het 17e-eeuwse ideaal van de relatie tussen de mens en zijn leefomgeving: harmonie en symetrie! De molens die de Beemster drooghielden, ruimden het veld voor gemalen. Ook de buitenhuizen van de rijke kooplieden zijn verdwenen. Gebleven zijn de stolpboerderijen, waarvan sommige stammen uit de tijd dat Beemster nog jong was.
Droogmakerij
Vanwege de unieke verkaveling en het uitzonderlijke voorbeeld van een door de mens geschapen architectonisch ensemble en landschap, bekroonde de UNESCO in 1999 Droogmakerij de Beemster met het predicaat werelderfgoed.